Kangoeroekind
Wèèèh! Het eerste geluid dat men hoort bij een geboorte.
Naast het gekrijs van de vrouwen die hun best doen hun baby het leven in te
blazen, is er natuurlijk het gehuil van de baby. Niemand weet echter dat deze
baby wel eens een hele speciale kan worden. De ouders zitten zwaar in de
financiële problemen. Ze zijn het spoor bijster, nadat ze ontslagen worden uit
het ziekenhuis. Ontslagen, dat is al eens eerder voorgekomen. Beide zijn ze al
3 weken werkloos en komen uiteindelijk tot de conclusie dat zij niet voor de
baby zorgen kunnen. Met pijn in hun hart leggen zij de baby als vondeling.
Hij schrikt wakker. Het is middernacht en hij word wakker van
een soort geritsel. Hij denk: ‘Er zou wel een vogel voorbij gevlogen’. Juist
toen hij zijn ogen weer dicht wilde doen, hoort hij een soort kattengejank. Hij
wilt polshoogte nemen en huppelt naar het geluid. Het is erg donker maar op
zijn gehoor vertrouwend komt hij toch op het plaats delict aan. Doordat het zo
donker is, verbeeldt hij dat het een van zijn jongen is en dus pakt hij hem op,
doet hem in zijn buidel, en huppelt terug naar zijn slaapplaats.
Ik werd zo een 3 weken terug geboren. Ik keek mijn ogen
uit en zag mijn ouders ruzie maken.
Ik had nog weinig energie en ben toen in slaap gevallen.
Nu werd ik wakker en was ik ergens in het pikkedonker. Ik huilde zo hard als ik
kon, maar niemand hoorde me. Of toch wel? Ik spitste mijn oren en hoorde
geritsel. Een soort huppelpasje naderde mij. Toen werd ik opgepakt door iets of
iemand. Ik schrok me wel 10 hoedjes, en begon weer te huilen. Echter won mijn
vermoeidheid het van mijn verzet en viel ik in slaap.
De volgende ochtend werd ik wakker en keek ik recht tegen
een kangoeroe aan. Met zijn poten waar hij wel 4 meter ver kan springen en de
jongeren in zijn buidel meedragend, zag ik hem twijfelen. Hij keek me aan met
zijn oortjes omhoog. Blijkbaar accepteerde hij mij en pikte me op, om
vervolgens met mij in zijn buidel de wijde wereld in te ‘huppelen’. Om me heen
zag ik de savanne waarin olifanten, tijgers, giraffen en zelfs zebra’s leven.
Het leek als een soort paradijs op aarde, totdat we een groep tijgers tegenkwamen.
Alhoewel de tijgers er indrukwekkend uitzagen, had ik al gauw door wat er
gaande was. Een groep herten werden het prooi van de tijgers. De kangoeroe
huppelde door en ik stond verbijsterd te kijken naar wat zich afspeelde,
terwijl de kangoeroe er maar weinig om kon geven.
Zo ben ik opgevoed voor een lange tijd. Op een dag werd
ik toch erg nerveus, alsof ik wist dat er iets gebeuren ging. Gelijk kreeg ik,
want er kwam een soort voertuig aan. Blijkbaar noemt met dat een auto. Er zaten
wezens in die op mijn ouders leken. Helaas of gelukkig, dat wist ik niet, maar
het waren mijn biologische ouders niet. “Hey, wat doe jij hier?” schreeuwt een
toerist naar mij. Ik wist niet waar hij het over had. “Halllóóó?” schreeuwt hij
weer. Na een kort overleg tussen de toeristen werd ik meegenomen en kwam ik in
de bewoonde wereld terecht. Nadat we een bord passeerden waar ‘Canberra’
opstond, stopte de auto en liepen we een soort gebouw binnen. Direct begonnen
ze tegen mij te praten. Ik kon niet praten want ik ben tenslotte door een
kangoeroe opgevoed, maar na een paar lessen praten, lezen & schrijven ging
het al een stuk beter en kon ik mijn verhaal formuleren. De man vroeg: “wat is
je naam?”. “heb ik niet” antwoorde ik. “Waar kom je vandaan dan?” vroeg hij
mij. Ik zei dat mijn ouders ruzie gekregen hadden vlak ná mijn geboorte en dat
ik daarna in slaap gevallen ben. Bij de tijd dat ik wakker werd, lag ik in het
pikkedonker ergens op de savanne. De mannen begonnen te lachen en ik begon te
denken dat er helemaal geen aardige mensen op de wereld zijn.
Ik werd in een weeshuis geplaatst en na een tijdje kon ik
terecht in een pleeggezin.
Ik werd welkom geheten en mijn pleegouders lieten mijn
kamer zien. We liepen een klein duf kamertje binnen waar we amper met z’n allen
in konden staan. Ik zag dat mijn kamer aangekleed was met Mickey Mouse behang
en dat er voor de rest alleen een stoel en een bed stond. Meer was er niet. In
de natuur had ik zeeën van ruimte en nu voelde ik mij opgesloten in een klein
‘hokje’. Ik kreeg last van heimwee. Ik wilde naar ‘huis’, alleen wist ik niet
waar mijn ‘huis’ was.
Het feit dat ik zag dat mijn ‘pleegvader’ mijn ‘pleegmoeder’
mishandelde, heeft de emmer doen overlopen en ik besloot om terug te gaan naar
de savanne. Ik bleek een redelijk intelligente jongen te zijn, want ik kon
wonder boven wonder de weg terugvinden. Toen ik eenmaal aankwam op de plaats
waar ik ook opgehaald werd, kon ik de kangoeroe niet vinden. Ik wist niet meer
wat ik moest doen en ben gaan ronddwalen. Rond middernacht was ik nog steeds in
de savanne aan het dwalen. Ik kon de weg naar de bewoonde wereld ook niet meer
vinden en ben in huilen uitgebarsten. De volgende ochtend hervatte ik mijn
zoektocht. Ik zag ook wel in dat de kans om de kangoeroe die mij opgevoed heeft
te vinden wel heel miniem was. Echter bleef ik zoeken. Door de gedachte: ‘waar
een wil is, is een weg’ ben ik nog heel ver gekomen. Toch heb ik de kangoeroe nooit
meer gevonden en ben ik, uitgedroogd door het warme weer, ergens midden op de
savanne in slaap gevallen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten