dinsdag 21 maart 2017

Rode Draad

De boeken waarvoor ik gekozen heb om te bespreken zijn Turks Fruit, De aanslag en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. Daarnaast wil ik ook het dwaallicht van Willem Elsschot bespreken. Ik zal de werken eerst even toelichten. De aanslag van Harry Mulisch gaat over Anton, een jongen die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog iets verschrikkelijks meemaakt. Er wordt een Duitser vermoord en het lijk wordt voor zijn huis gelegd. De Duitsers zien de man liggen en de gevolgen voor Anton zijn desastreus. Hij wordt getransporteerd naar Amsterdam waar hij de rest van de oorlog uitzit. Pas dan begint het echte verhaal. Turks Fruit van Jan Wolkers is een boek van hetzelfde soort formaat. De hoofdpersoon in dit boek waarvan we de naam niet weten is zijn geliefde verloren door een auto-ongeluk. Hij probeert haar te vinden en weer contact te krijgen, maar tevergeefs. Als het hem uiteindelijk toch lukt trouwen ze en geven ze zich over aan de liefde. Na een tijdje ligt zijn geliefde Olga in het ziekenhuis met kanker. Hij blijft bij haar tot het einde. Het Dwaallicht van Willem Elsschot gaat over het zoeken naar een vrouw. Onder het motto “Soms is het zoeken beter dan het vinden” gaat Frans Laarmans met 3 Afghanen op zoek naar Maria van Dam. Ze kunnen haar uiteindelijk niet vinden, maar het boek gaat vooral over de speurtocht van Laarmans.  

Het laatste boek, Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan, kennen we natuurlijk al, maar om je geheugen een beetje op te frissen zal ik hem alsnog kort toelichten. Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan gaat over hoe een doodgezwegen passiemoord in Nederlands-Indië een verwoestende invloed blijft uitoefenen op de familie van de stokoude Ottilie en Takma. Het stilzwijgen van hun overspelige relatie en de moord op Ottilies echtgenoot laten diepe sporen na in de opeenvolgende generaties, die gevangen zitten in een onverwerkt verleden.
Als ik alle gekozen boeken in acht neem, vallen er een paar dingen op:
Allereerst vinden er in de meeste boeken een gebeurtenis plaats die tekenend zijn voor het vervolg van het verhaal. In ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch is dat de Duitser die voor het huis van de hoofdpersoon wordt neergelegd. De Duitsers denken dat de hoofdpersoon Anton verantwoordelijk is hiervoor. De rest van het boek beschrijft de gevolgen van deze situatie. In ‘Turks Fruit’ worden de 2 hoofdpersonen uit elkaar getrokken door een heftig auto-ongeluk. De ik-persoon doet er vervolgens alles aan om zijn geliefde terug te vinden. Bij ‘Het Dwaallicht’ van Willem Ellschot is de gebeurtenis dan wel niet spectaculair, maar wel de aanleiding tot het vervolg van het boek. De hoofdpersoon ontmoet namelijk 3 Afghaanse mannen die hem de weg vragen. De hoofdpersoon wilt zijn leven beteren en besluit ze meer dan ooit te helpen.

Daarnaast valt er ook wel wat te zeggen over de schrijfwijze van de boeken. In ‘Het Dwaallicht’, ‘De Aanslag’ en ‘Turks Fruit’ vertelt de hoofdpersoon het verhaal. Alles wat er gebeurd wordt vanuit hen beschreven. Een verschil is wel dat bij ‘Het Dwaallicht’ en ‘De Aanslag’ de naam van de hoofdpersoon gegeven wordt. Bij ‘Turks Fruit’ word er gesproken over een ‘ik-persoon’. Bij het boek ‘‘Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan’’ van Louis Couperus is er sprake van een alwetende verteller. Hierdoor kom je dus te weten hoe elk individueel persoon in het verhaal zich voelt en hoe zij denken over zaken die plaatsvinden.

De tijd waarin de boeken zich afspelen kun je rangschikken op chronologische volgorde. Het werk van Louis Couperus speelt zich af in de 19de eeuw. ‘Het Dwaallicht’ van Willem Elsschot vindt plaats in November 1938. Bijzonder van het boek is dat het complete verhaal zich afspeelt binnen één dag. Daarna volgt het boek ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch. Dit boek vindt plaats aan het einde van de 2de wereldoorlog en bevat een flash-forward naar de bevrijding. Als laatste komt ‘Turks Fruit’. Dit verhaal speelt zich af in de jaren ’60 of 70’.
Tot slot valt er op het gebied van thematiek ook enige gelijkenissen te herkennen. Wat wel gezegd moet worden, is dat de thema’s familiegeheimen en de voorbijgaande tijd die in het werk van Louis Couperus aan bod komen differentiëren van de andere boeken. Het thema van ‘Het Dwaallicht’ is met name een onbevredigd verlangen. Dit geld ook voor de boeken ‘De Aanslag’ en ‘Turks Fruit’. Dit onbevredigd verlangen bestaat uit het verlangen om de geliefde van de ik-persoon terug te vinden en in ‘De Aanslag’ is dit verlangen het rechtzetten van wat Anton is aangedaan. Hij wilt de daadwerkelijke dader straffen voor wat hij veroorzaakt heeft

donderdag 16 februari 2017

Voortgang gelezen boeken V6



De aanslag – Harry Mülisch
Over de auteur:
Harry Mulisch werd in 1927 geboren. Zijn vader is Oostenrijks-Hongaars en zijn moeder is van Duitse afkomst. Zij heet Alice Schwarz. In 1936 scheiden zijn ouders, zijn moeder gaat daarna in Amsterdam wonen. Harry woonde eerst bij zijn ouders, na de scheiding van zijn ouders in 1936 bij zijn vader en Frieda. Van 1940 tot 1944 gaat Harry Mulisch naar het Christelijk Lyceum in Haarlem. Omdat het oorlog is heeft hij niet veel les. Harry’s belangstelling gaat op dat moment vooral uit naar Atoomfysica, biochemie en alchimie (oude geheime wetenschap die beoogde met de "steen der wijzen" edele metalen (vooral goud) en een levenselixer (= drank voor het eeuwige leven) te bereiden). Tijdens de oorlog verblijft Harry in Haarlem.
Enkele bekende boeken die Harry Mulisch geschreven heeft zijn: Archibald Strohalm, Het zwarte licht, Het stenen bruidsbed, Twee vrouwen, De aanslag, Hoogste tijd, De elementen en De ontdekking van de hemel.
Mulisch gebruikt zijn eigen ervaringen en zijn verbeelding. Er vindt in zijn verhalen altijd een verheviging plaats. Hierdoor is het verhaal meerduidig: het kan op verschillende manier gelezen/geïnterpreteerd worden. Het verhaal wordt hierdoor een soort mythe, het is tijdloos. De verhalen zijn bedoeld het menselijk bestaan te verhelderen.


Samenvatting:
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Anton Steenwijk in Haarlem. Terwijl een groot deel van Nederland al feest vierde omdat zij bevrijd waren, leefden Anton en zijn familie nog in bittere armoede. 
In Januari 1945 zat Anton (toen 12 jaar) met zijn ouders en zijn 17-jarige broer pater een spelletje te doen. Tot er plotseling zes schoten klonken. De NSB’er Ploeg lag dood voor het huis van de buren. Meneer Korteweg en Karin, de buren van de familie, kwamen hun huis uit en tilden het lijk voor hun huis vandaan en legden het voor het huis van de familie Steenwijk. Peter ging naar buiten om het lijk te verleggen, helaas lukte dit hem niet zonder gezien te worden door de Duitsers. Daarom vluchtte hij snel weg met het pistool van ploeg in zijn hand. De Duitsers vielen het huis van Anton in en staken het in brand. Van Peter hadden zij niets meer vernomen. Anton werd apart van zijn ouders vervoerd naar Heemstede en werd daar in een cel gestopt bij een ander jong meisje dat hem troostte. De daar op volgende maanden woont hij bij zijn oom in Amsterdam. 
Als hij op de tram staat voelt hij zich onbehaaglijk, als iemand die iets op zijn geweten heeft. En als de tram langs de drie zwarten rijdt ziet hij zichzelf al in Bombay lopen op zoek naar zijn geliefde fathma in een doolhof van straten, met een stukje karton in zijn hand waar niemand op reageert. Hij realiseert zich dat hij zich er wel erg gemakkelijk vanaf heeft gemaakt en springt van de tram af om de dolende zwarten te helpen. Op weg naar de Kloosterstraat vertelt Ali hem over Maria. Ze schijnt erg mooi te zijn en rond de twintig. De drie hadden haar een pot gember en een sjaaltje gegeven en Maria had ze alledrie uitgenodigd. Ze waren ook alledrie verliefd. Laarmans stelt voor om een bosje bloemen voor de vrouw te kopen om niet met lege handen te komen. Laarmans koopt het bosje bloemen omdat de drie geen verstand van buitenlands geld hebben. Ali wil pas verder als hij weet hoeveel het bescheiden bosje gekost heeft, en na het geld terugbetaald te hebben gaan ze verder. 
Kloosterstraat 15 blijkt een dierenwinkel te zijn waar, na het gevraagd te hebben, geen Van Dam's wonen maar Pasmansen. Meneer Pasmans blijkt een stevige man te zijn die de vier de winkel uit kijkt. Laarmans krijgt al spijt dat hij niet naar huis was gegaan, maar Ali wijst hem op de sterren en vertelt dat zij hoop geven. ('Je hebt gelijk Ali, wij mogen niet versagen. Dat kreng heeft met mij niet afgedaan en ik zal volharden op de ingeslagen weg tot zij, al was het gebonden, aan uw willekeur is overgeleverd, tot dat sjaaltje en die pot gember gewroken zijn. Zolang de soldaten bereid blijven, kan de aanvoerder niet terugtreden.') en Laarmans gaat verder met de drie naar het politiebureau. Eenmaal daar aangekomen blijven de drie buiten wachten en gaat Laarmans naar binnen. 
Laarmans vraagt naar het adres van Maria van Dam en krijgt er twee. Een op de Lange Ridderstraat 71 en de ander op het Zand nummer 15. Laarmans neemt aan dat Maria op het Zand woont, het huisnummer is immmers hetzelfde als op het kaartje. Het Zand nummer 15 blijkt een hotel genaamd het Carlton Hotel te zijn. De eigenaar is volgens de agent een Nederlandse heler, Kortenaar. Eenmaal aangekomen blijkt er van de schitterende naam van het hotel niets waar te zijn. Het hotel bestaat uit twee duistere verdiepingen en in het cafe zitten lusteloze mannen kaart te spelen, een paar ingetogen koppels te dansen en er staat een vrouw een kind te voeden. Maria van Dam is er niet bij volgens Ali en volgens de barman, Kortenaar, woont ze er ook niet. 
De klanten vertrekken langzaam en Laarmans en de drie blijven zitten om hun verdriet weg te spoelen. Ze hebben zich erbij neergelegd Maria nooit te zullen vinden. Ali vertelt dat ze uit Afghanistan komen en van de Islam zijn. Ze hebben een gesprek over godsdienst en met name over Christus, over wie Laarmans de oosterlingen vertelt. Laarmans wordt door de onwetendheid van Ali geconfronteerd met de problematiek en de onoplosbaarheid van zijn godsdienst. Na een tijdje verlaten ze het Carlton Hotel en Laarmans brengt ze naar de kade. Op zijn weg terug wil hij nog naar de Lange Ridderstraat gaan. Als hij voor de deur staat durft hij toch niet aan te kloppen.
Zijn eerste boek Serpetina's Petticoat kreeg weinig aandacht, in tegenstelling tot Wolkers eerste roman Kort Amerikaans. In 1963 werd Wolkers voor het eerst een Literaire prijs toegekend: De novelleprijs van de gemeente Amsterdam. In 1966 zond hij de prozaprijs van Amsterdam terug. Hij vond het politieoptreden tijdens de rellen in Amsterdam niet juist.
In 1971 verbleef Wolkers een week lang alleen op het eiland Rottermerplaat. Van dit avontuur deed hij een verslag in "Groeten van Rottumerplaat". Wolkers is in 1980 verhuisd van Amsterdam naar Texel waar hij nog steeds woont met zijn vrouw Karina en de tweeling Bob en Tom.
Ook in 1982 deed hij dit toen hem de Constantijn Huygensprijs werd toegekend. De prijs van 25.000 gulden weigerde hij in ontvangst te nemen. Hij vindt dat de jury leden hun taak niet ernstig genoeg opvatten en dat niet de juiste mensen worden bekroond. Hij zegt geschoffeerd te zijn, doordat ze hem nu pas de prijs toekennen, terwijl hij al 20 jaar meester werken schrijft. In 1988 wordt hem de P.C. hoofdprijs toegekend, die hij naar gewoonte weigerde.
In 1995 schreef Wolkers het essay Zwarte Bevrijding, dat ter gelegenheid van de Boekenweek (met het thema bevrijding) werd uitgegeven. In 1996 wijdde het Letterkundig Museum in Den Haag een grote tentoonstelling: "Tijd bestaat niet", aan het literair en beeldend werk van Wolkers.
Steeds terugkerende motieven zijn: dood, seksualiteit en de gedachte over dieren. Het verzet van de hoofdfiguren tegen ouders, de dood, schuld en boete. Het thema lesbische liefde komt ook vaak voor in zijn werk.
Het geloof speelt een belangrijke rol in zijn werk. Soms blijkt dit uit Bijbelcitaten, soms uit verzet tegen de benauwde sfeer en soms uit grove spot: Als Christus onbevlekt ontvangen is, is Maria bij zijn geboorte door hem ontmaagd.
Samenvatting:
Het verhaal begint bij het moment waarop de ik-persoon terugdenkt aan zijn tijd met Olga. Olga is de liefde van zijn leven. De ik-persoon ontmoette Olga voor de eerste keer toen hij stond te liften en zij voor hem stopte. Tijdens deze lift was er meteen een spanning tussen de ik-persoon en Olga, wat resulteerde in een vrijpartij in de auto. De autorit eindigt uiteindelijk in een ongeluk. Na het ongeluk reist de ik-persoon verschillende keren naar Alkmaar in de hoop om haar tegen te komen. Ook probeert hij haar telefonisch te bereiken, maar de moeder van Olga laat haar niet aan de telefoon komen. Pas na 2 maanden zien ze elkaar weer, waarna ze zich overgeven aan de liefde. Ze gaan samenwonen en trouwen. De ik-persoon beschrijft zijn tijd met Olga uitgebreid. Hij vertelt over de seks die ze hebben, over de keren dat Olga model voor hem stond en over de relatie tussen hem, Olga en de ouders van Olga. Hij beschrijft de vader van Olga als een grappige, vriendelijke, dikke man. Hij moet een dieet volgen, maar zijn vrouw geeft hem te vet eten. Uiteindelijk resulteert dit in zijn dood. De ik-persoon benadrukt in het verhaal dat de moeder van Olga een slecht mens is en dat zij hen al de tijd dat ze samen waren uit elkaar probeerde te drijven. Ook maakt ze Olga bang met verhalen. Zo wil Olga geen kinderen, omdat haar moeder haar verteld heeft dat ze haar borst kwijt is omdat Olga die er als kind had afgebeten terwijl het in werkelijkheid door haar borstkanker kwam.
Samenvatting:
Voordat het echte blijspel begint is er een voorrede. Hierin spelen twee allegorische figuren, Miltheid en Gierigheidt. In het huis van Warenar regeert Gierigheidt al vanaf dat het bewoond werd door de grootvader van Warenar. Miltheid wil hier een einde aan maken. De grootvader verborg in de haard een pot met goudstukken die op een dag door Warenar wordt gevonden. De vloek van de gierigheid is erfelijk en komt terug in het derde geslacht. De dochter van Warenar, Klaertje, is zwanger en kan alleen trouwen als Gierigheidt verdwijnt. Deze doet dat ook en dan vertelt Miltheid dat het blijspel Pottery zal heten.
Op een regenachtige novemberavond koopt Frans Laarmans zijn krant in een winkeltje. Als hij naar de tram loopt wordt hem de weg versperd door drie zwarten. Laarmans weet dat het bemanningsleden van een Indievaarder zijn omdat er in die buurt meer van rondlopen. Laarmans wil doorlopen ('..want een ware gentleman moet in de eerste plaats de kunst verstaan het vee ongedwongen op afstand te houden..') maar stopt toch. Een van hen geeft hem een stukje karton, waarop de naam Maria van Dam en haar adres staat, Het is onduidelijk geschreven en Laarmans maakt er Kloosterstraat 15 van. De zwarte man vraagt in het Engels waar het is. Laarmans probeert het even gauw uit te leggen en trekt daarbij de aandacht van voorbijgangers die in een kring om hem heen blijven staan. Na zijn uitleg zeggen de drie dat zij Laarmans verhaal wel begrepen hebben en willen Laarmans een doosje sigaretten als dank aanbieden, maar die slaat de gift af. 
Appels en Peren is een essaybundel en geen roman. Dit is dus moeilijk samen te vatten.
Samenvatting:
Het verhaal gaat over een gescheiden vrouw die samen met haar zoontje, een huishoudster en een klusjesman een paar mooie zomerdagen doorbrengen in een schilderachtig landhuis in Vlaanderen. Het zoontje is helemaal gefascineerd door Jezus en betrekt zijn omgeving daar helemaal bij. De klusjesman is een grote zuiplap en doet bijna de gehele dag niks anders dan stil zitten. Op het einde van het verhaal is er een moord gepleegd en wordt er onderzoek gedaan. Er worden verschillende verdachten ondervraagd en op het einde is de uiteindelijke dader van de moord gevonden. 



Na de bevrijding bleek dat Antons ouders en Peter diezelfde avond nog doodgeschoten waren. Anton bleef bij zijn oom en tante wonen. Hij dacht niet vaak meer aan de aanslag, hij had het ergens ver weg gestopt. In 1952 werd hij uitgenodigd voor een feestje in Haarlem, voor het eerst sinds de oorlog ging hij weer terug naar die stad. Hij liep nog even langs de plaats waar hun huis vroeger had gestaan en bezocht het monument dat aan het eind van de straat was opgericht. Ook de namen van zijn ouders stonden daarop. Voor het eerst voelde hij iets van angst. Hij wilde nooit meer in Haarlem terug komen. 
Toen in 1956 meutes mensen alles vernielden wat met het communisme te maken had kwam hij tussen deze grote mensenmassa Fake Ploeg tegen. Fake was de zoon van Ploeg, (de doodgeschoten NSB’er). Anton vroeg hem even binnen te komen. Fake verdedigde zijn vader hartstochtelijk. Anton probeerde hem er van te overtuigen dat wat zijn vader had gedaan fout is geweest, maar dat dat nog geen reden was niet van hem te houden. Het lukte Anton echter niet en Fake liep woedend weg. 
In 1961 trouwt Anton met Saskia. In 1962 werd hun dochtertje geboren. In 1966 was de begrafenis van een oud-verzetstrijder, die de vader van Saskia nog gekend heeft. Na de begrafenis werd er nog wat nagepraat en hoorde Anton plotseling iemand vertellen over schoten. Het was Takes, de man die Ploeg had doodgeschoten. Anton knoopt een gesprek aan met die man en het blijkt dat het meisje dat Anton die avond van de aanslag in de cel had getroost, samen met Takes die aanslag had gepleegd. Zij was later in de duinen geëxecuteerd. Anton begon te huilen, Voor zijn gevoel stierf het meisje nu pas. Hij had haar zijn hele leven al gezocht. Later op de avond ontdekt hij dat Saskia precies voldeed aan het beeld dat hij zich had gevormd van het meisje in de cel. (hij heeft haar nooit gezien, het was donker in de cel) Takes wilde alles weten wat Anton zich nog herinnerde van haar die nacht in de cel. Hij wist echter niets meer. 
Anton was gescheiden van Saskia en hertrouwd met Liesbeth. Rond zijn veertigste kwam Anton in een crisis. Hij heeft de oorlog nooit echt goed kunnen verwerken. 
In november 1981 deed Anton mee aan een vredesdemonstratie. Opeens kwam hij Karin Korteweg tegen (de buren die het lijk voor hun huis hadden gelegd). Ze vertelde dat zij en haar vader na de oorlog naar Nieuw-Zeeland waren geëmigreerd, dat haar vader geen rust meer had, bang dat Anton wraak zou komen nemen. Daar had haar vader later ook zelfmoord gepleegd. Ze hadden het lijk verplaatst om zijn hagedissen te redden. Later had hij ze allemaal doodgetrapt. Waarom voor Antons huis en niet voor dat van de familie Aarts? Bij de familie Aarts zaten Joden verborgen. Verward nam Anton afscheid van Karin. Hij had nu na al die jaren antwoorden op zijn vragen. Maar wie was er schuldig?? Of was iedereen schuldig en onschuldig? 
Olga’s moeder blijft gedurende het huwelijk van Olga en de ik-persoon contact met Olga zoeken om Olga op een indirecte manier duidelijk te maken dat de ik-persoon niet de juiste man voor haar is. De ik-persoon merkt dan ook dat Olga steeds meer ontevreden wordt en wanneer ze door haar moeder gekoppeld wordt aan een zakenrelatie verlaat ze de ik-persoon. 
De ik-persoon komt in een diep dal terecht. Hij lag de hele dag in bed naar naaktfoto’s van Olga te kijken en verlangde terug naar de tijd waarin ze gelukkig waren. Toen hij eindelijk uit bed kwam, nam hij zoveel mogelijk meisjes en vrouwen mee naar huis. Hij had vervolgens seks met ze en zag ze vervolgens nooit meer terug. Op een gegeven moment besluit hij twee studentes in huis te nemen. Hij vertelt hierbij dat hij ze nooit met een vinger heeft aangeraakt, maar dat hij ze op een gegeven moment het huis uit gooide omdat ze parkieten hadden die hem op zijn zenuwen werkten. 
Nadat de ik-persoon en Olga uit elkaar waren gegaan, is de ik-persoon Olga nog een keer gaan opzoeken bij haar moeder in Alkmaar. Hij wil met haar praten, maar ze voeren slechts zinloze discussies. De moeder van Olga kwam tussenbeide en zei tegen de ik-persoon dat het tijd was om naar huis te gaan. Hier was het echter te laat voor. De ik-persoon bleef dan ook in Alkmaar slapen. ’s Ochtends sluipt hij naar de kamer van Olga en heeft seks met haar. Vervolgens wordt hij het huis uitgegooid. 
Na een tijd van rouw gaat de ik-persoon eindelijk weer werken. Dan komt hij Olga tegen in een warenhuis. Hij vindt dat ze er slecht uitziet, de warme blik is uit haar ogen. Ze vertelt dat ze getrouwd is. Als hij thuiskomt zoekt de ik-persoon troost bij de zieke meeuw die hij in huis heeft genomen. Op een gegeven moment is deze meeuw weer beter en vliegt weg. Vanaf dat moment is de ik-persoon weer eenzaam en stort hij zich op zijn werk.
Er ging een jaar voorbij voordat hij weer iets hoorde van Olga. De ik-persoon kreeg te horen dat Olga weer zou trouwen en dat ze van plan was met haar man naar Amerika te vertrekken. Daarom schreef de ik-persoon haar een briefje, waarna Olga bij hem op bezoek komt. Olga vertelt over haar tweede huwelijk en over de plannen die ze heeft. Ook kijken ze samen naar oude foto’s. Dan vertrekt ze met haar man naar het buitenland. Vanuit verschillende landen stuurt ze de ik-persoon brieven. Maanden later staat ze weer ineens voor zijn deur. Ze vertelt dat haar huwelijk voorbij is. Ook vertelt ze dat ze naar Amsterdam was gekomen omdat ze naar een vrouwenarts moest voor de buik- en koppijn die ze had.
Niet lang daarna belt de moeder van Olga de ik-persoon op. Ze vertelt dat Olga een hersentumor heeft en in het ziekenhuis ligt. Dan vraagt ze de ik-persoon of hij Olga van tijd tot tijd op zou willen zoeken. Ze vertelt ook dat Olga al een paar keer naar hem had gevraagd. Al snel komt de ik-persoon te weten dat het geval van Olga hopeloos is. De wortels van de tumor kunnen niet verwijderd worden, waardoor de toestand van Olga snel achteruit gaat. Ze wordt kaal, blind en vertelt steeds meer onsamenhangende verhalen. De ik-persoon blijft haar opzoeken tot het einde. Hij koopt Turks fruit voor haar omdat Olga het gevoel heeft dat haar tanden loszitten en daarom alleen nog maar Turks fruit durft te eten. Ook koopt hij een rode pruik voor haar, waar ze dolgelukkig mee is. Dan sterft Olga. De ik-persoon vraagt de dokter of ze gecremeerd kan worden met haar pruik, omdat ze dat zelf zo gewild zou hebben.
Eerste bedrijf:
De wantrouwende Warenar werkt zijn oude, trouwe dienstmeid Reym de deur uit, uit angst dat zij de pot met goud ontdekt. De enige reden waarom ze nog blijft is dat Klaertje zwanger is en op het punt staat te bevallen. Ze wordt spoedig weer door Warenar teruggehaald omdat hij even weg moet en het huis niet onbeheerd achterlaat. De buurvrouw van Warenar Geertruid probeert haar broer over te halen om te trouwen. De voorstellen van Geertruid vindt Rijkert maar niets. Als hij zelf op het idee komt van het buurmeisje Klaertje vindt Geertruid het weliswaar niets maar hij is bereid om Klaertje een aanzoek te doen bij haar vader. Na een tijdje praten, vraagt hij om de hand van zijn dochter. Warenar stemt toe, maar deze kijkt eerst nog even of de pot met goud er nog staat. Hij wil wel dat Rijkert afziet van zijn recht op de bruidsschat. Deze vindt dat niet zo erg en ze regelen dat er die avond een maaltijd wordt gehouden ter gelegenheid van het komende huwelijk, op kosten van Rijkert. Reym moet van Warenar het huis in orde maken. Ze maakt zich wel zorgen over Klaertje.
Tweede bedrijf: 
Lekker, de knecht van Rijkert, wordt er door hem op uitgestuurd om de hofmeester Casper en de kok Teeuwes opdracht te geven tot een bruiloftsmaal. Ondanks dat ze het druk hebben, stemmen ze toe. Ze vinden het vreemd dat Rijkert opdraait voor de kosten. Warenar gaat naar de vismarkt en vleeshal maar vindt alles te duur. Als hij thuiskomt hoort hij de kok en hofmeester over een pot praten. Hij begrijpt het verkeert en werkt ze de deur uit. 
Derde bedrijf:
Warenar komt er al snel achter dat hij fout zat en ze ten onrechte heeft verdacht. Hij doet alsof hij zich bedreigd voelde door het lange mes van de kok. Hij denkt dat ze zijn ingehuurd door Rijkert. Als deze langskomt, prijst hij de zuinigheid van vrouwen en veroordeelt hun pronken en verkwisten. Maar Warenar houdt argwaan en die wordt groter als Rijkert over de bruiloftskleding en de wijn begint. Rijkert wil natuurlijk de pot met goud stelen, dus Warenar gaat de pot begraven op het kerkhof van de misdadigers. 
Vierde bedrijf:
Lekker vertelt in alleenspraak dat hij Ritsert, de zoon van Geertruid, op de hoogte heeft gebracht van het huwelijk van zijn oom met Klaertje. Deze is erg geschrokken, omdat hij na een feestje Klaertje heeft zwanger gemaakt. Lekker loopt langs het kerkhof en ziet Warenar rondlopen. Deze denkt echter dat Lekker de pot al heeft gevonden. Hij slaat hem, schelt hem uit, en fouilleert hem. Warenar vindt nog geld ook. Maar Lekker beweert dat hij het heeft verdiend bij zijn oom Rijkert. Lekker ontdekt door de argwaan van Warenar wat deze voor hem probeert te verbergen. Hij volgt Warenar en ziet waar de schat wordt begraven. Geertruid roept haar zoon ter verantwoording wat betreft Klaertje. Ritsert bekent alles en vertelt dat hij met haar wil trouwen. Zijn moeder is het er niet geheel mee eens maar keurt het niet af. Nu moeten ze nog de zaak met oom Rijkert regelen. Lekker heeft inmiddels de pot opgegraven. Als Warenar ontdekt dat hij bestolen is gaat hij luid jammeren. Ritsert ontmoet hem en denkt dat het jammeren om zijn dochter is. Hij bekent dat hij de schuldige is, maar Warenar denkt dat hij de diefstal opbiecht. Nadat het misverstand uit de wereld geholpen is vraagt Ritsert om de hand van Klaertje. Oom Rijkert wil van het huwelijk afzien. Warenar gelooft Ritsert niet en controleert of zijn dochter zwanger is. Ritsert besluit te helpen zoeken naar de gestolen pot en loopt een blokje rond. 
Vijfde bedrijf:
Ritsert loopt Lekker tegen het lijf, die probeert de pot met goud onder zijn mantel te verbergen. Dit lukt niet en Ritsert zegt dat het geld van Warenar is. Hij vertelt hem over het komend huwelijk en neemt hem mee naar Warenar. Reym gaat snel Geertruid halen om te helpen bij de bevalling. De bevalling is wat sneller gekomen omdat Klaertje geschrokken is van het plan om haar met Rijkert te laten trouwen. 
Onderweg prijst Reym de goede eigenschappen van Klaertje. Lekker en Ritsert arriveren bij Warenar en Lekker geeft de pot met goud terug. Warenar is heel blij, maar heeft zijn lesje geleerd. Als huwelijkscadeau geeft hij de pot aan Ritsert. Geertruid en Reym komen met de geboren zoon. Van de situatie gebruik makend, vraagt Lekker vijfhonderd gulden aan Warenar om het kastekort aan te vullen. Hij krijgt het geld. En hij besluit het stuk met het verzoek om applaus. 



Turks fruit – Jan Wolkers


Over de auteur:

Hendrik Wolkers werd op 26 oktober 1925 in Oegstgeest geboren als 3e van de 11 kinderen. Hij komt uit een gereformeerd gezin en is jaar in jaar uit met de Statenbijbel opgevoed.
Vanaf 1943 tekende en schilderde hij op de Leidse schilderacademie, na de oorlog ging hij verder als beeldend kunstenaar aan de academie voor Beeldende kunsten in Den Haag. Van 1949 tot 1953 schilderde hij aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam.
Op 30 augustus 1944 overleed zijn oudere broer aan difterie. Deze gebeurtenis vormt een belangrijk gegeven in zijn literaire werk. In 1957 heeft Wolkers een jaar lang bij Zadkine in Parijs gewerkt. Tijdens dit jaar begon hij ook te schrijven. In november 1958 debuteerde hij met een verhaal in het tijdschrift Podium: De verschrikkelijke sneeuwman.



Misschien voelt hij zich te groot woordelijk voor dit land, hij is tenslotte vertaald en verfilmd. Trots speelt misschien ook en rol. Hij is altijd allergisch geweest voor welke vorm van gezag ook.


In Wolkers eigen woorden zijn de voornaamste thema's in zijn werk: Dood, hel, verrotting en seks. Zijn stijl is beeldend en gaat vaak samen met humor.





Warenar – PC Hooft

Recensie 2: http://www.dbnl.org/tekst/hoof001ware01_01/hoof001ware01_01_0001.php (niet echt een recensie, maar er zijn dan ook niet meer recensies te vinden)

Over de auteur:

Pieter Corneliszoon Hooft (Amsterdam, 15/16 maart 1581 - Den Haag, 21 mei 1647) groeide op in een rijk, protestants koopmansgezin. Zijn vader, een van de burgemeesters van Amsterdam, was een overtuigd humanist. Hij bestuurde de stad met oog voor de belangen van de burgers. Hooft junior nam zijn vaders idealen over. Hij was intelligent en leergierig en ging na de Latijnse school rechten studeren in Leiden. Hij werd drost (bestuursambtenaar) van Muiden, het gebied ten zuidoosten van Amsterdam. Op het Muiderslot ontving hij regelmatig kunstzinnige vrienden. Deze bijeenkomsten staan in de literatuurgeschiedenis bekend als ‘de Muiderkring’, maar dat is overdreven want zo’n vaste club was het niet.
Hoofts poëtisch talent bleek al snel. Hij werd lid van de rederijkerskamer De Eglentier (de wilde roos) en op zijn negentiende had hij al twee verhalen uit de oudheid bewerkt tot tragedies. Toen hij in Frankrijk en Italië de kunst van de renaissance en de oudheid verder leerde kennen, werd hij nog enthousiaster. Daar moest Nederland een voorbeeld aan nemen! Terug in Amsterdam legde hij zich toe op modernisering van de Nederlandse literatuur.
In de toneelstukken Granida (1605), Geeraerdt van Velsen (1613) en Baeto (1617) zijn de humanistische denkbeelden goed te herkennen. Zowel de pastorale Granida als de twee tragedies draaien om een verstandig en integer staatsbeleid. Leidinggevenden moeten het landsbelang boven eigenbelang stellen en hun ondergeschikten goed behandelen. Vooral Granida en Geeraerdt van Velsen werden populair, maar het beroemdst werd de komedie Warenar, over een vrek die zo op de centen is dat hij er alles voor opoffert, zelfs zijn dochter.
Warenar schreef Hooft in 1617 met zijn vriend Samuel Coster, als openingsstuk voor de Eerste Nederduytsche Academie. Dit theater richtten ze samen met Bredero op toen de rederijkers van De Eglentier steeds meer protesteerden tegen alle nieuwlichterij. De Academie was tevens een school (alleen voor mannen), waar vakken als wiskunde, geschiedenis, creatief schrijven, filosofie en toneelspelen gegeven werden.
Ook met zijn emblematiek, poëzie en liederen werd Hooft beroemd. Hij leek beeldspraak, metrum en rijm zo uit zijn mouw te schudden en combineerde elegant concrete voorbeelden met diepere gedachten. Hooft was vaak verliefd en alle gevoelens tussen wanhoop en geluk zijn bij hem te vinden.
Hooft bouwde een veelzijdig oeuvre op, dat heel bekend werd. Veel schrijvers imiteerden hem, het grootste compliment dat een auteur in de renaissance kon krijgen. Maar gemakkelijk is Hoofts werk niet. Hij was een echte ‘poeta doctus’, een geleerde, intellectuele schrijver. Het toppunt van zijn meesterschap leverde hij aan het eind van zijn leven: de Nederlandsche Historien, een magistraal verslag (in proza) over de roerige Nederlandse geschiedenis tussen 1555 en 1587. Het staat vol met lange, ingewikkelde zinnen en zelfbedachte Nederlandse woorden. Zijn plan om de hele Tachtigjarige Oorlog te beschrijven kon hij niet meer uitvoeren: Hooft stierf in 1647, een jaar voor de Vrede van Munster.



Het dwaallicht – Willem Elsschot


Over de auteur:

Willem Elsschot werd geboren als Alfons de Ridder te Antwerpen in 1882 als zoon van een bakker.  Zijn moeder kwam uit de Antwerpse Kempen en was zeer gevoelig, een eigenschap die de zoon ongetwijfeld heeft geërfd, alhoewel zijn latere carrière in de zakenwereld laat vermoeden dat het veeleer de handelsgeest van zijn vader is geweest die hem leidde. Hij studeerde te Antwerpen aan het atheneum, maar voltooide zijn middelbare studie niet. Hij verliet de school en oefende een paar jaar verschillende beroepen uit. Reeds in zijn atheneumtijd stelde hij belang in de literatuur en de Vlaamse Beweging. Met enkele vrienden richtte hij een letterkundige kring op. In het tijdschrift "Alvoorder" debuteerde Elsschot met zijn eerste gedichten die echter nooit gebundeld werden. Onder druk van zijn broer ging hij in 1901 opnieuw studeren aan de Antwerpse Handelshogeschool in de handelswetenschappen. Hij nam actief aan het studentenleven deel en componeerde verschillende studentenliederen. Na zijn studies werkte hij eerst op kantoren te Parijs, Rotterdam en Brussel, tot hij zich in 1914 vestigde te Antwerpen. Ondertussen was hij gehuwd en vader geworden van vier kinderen. Tijdens de eerste wereldoorlog was hij secretaris bij het Provinciaal Oorlogsbureau van het Nationaal Comité voor Hulp en Voeding. Na de eerste wereldoorlog startte hij een reclamebureau, dat hij leidde tot aan zijn dood.
In Parijs en Rotterdam schreef hij al gedichten die later werden gebundeld tot "Verzen van vroeger". Zijn eerste roman verschijnt in 1913 : "Villa des Roses", gevolgd door "Een ontgoocheling" in 1921 en "De Verlossing". Het zijn semi-naturalistische werken. In zijn latere werken "Lijmen" (1924), "Kaas" (1933), "Tsip" (1934), "Het been" (1938), "De leeuwentemmer" (1940), "Het tankschip" (1942), "Het dwaallicht" (1946), profileert de schrijver meestal een ik-figuur, een soort alter ego, waarvan hij de lotgevallen met een niet aflatend cynisme, soms op groteske wijze beschrijft. Het oeuvre van Elsschot, alhoewel niet omvangrijk, is een monument in de Nederlandstalige literatuur.
Zijn pseudoniem  werd gekozen naar de toen nog woeste streek gelegen tussen Herselt en Veerle bekend onder de benaming "Elsschot".
Willem Elsschot overleed te Antwerpen in 1960. Zijn vrouw overleed één dag later. Zij werden begraven in hetzelfde graf dat zich bevindt op het kerkhof Schoonselhof te Antwerpen (zie afbeelding).


Samenvatting:


Appels en Peren – Maarten Asscher


Over de auteur:

Er valt weinig te vinden over de auteur Maarten Asscher. Slechts een verwijzing naar het LinkedIn profiel van Asscher: https://nl.linkedin.com/in/maarten-asscher-5a762717.



Samenvatting:


Oude mensen en dingen die voorbij gaan – Louis Couperus


Over de auteur:

Couperus werd op 10 juni 1863 geboren op de Mauritskade te 's-Gravenhage (Den Haag), in het pand op nummer 11, als jongste van elf kinderen. Couperus was de zoon van John Ricus Couperus (1816-1902), lid van de raad van justitie te Padang 1844 en te Batavia 1846, daarna raadsheer bij het Hooggerechtshof 1850, en van Catharina Geertruida Reynst (1829-1893), dochter van Jan Cornelis Reijnst (1798-1871), waarnemend gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Hij was een achterkleinzoon van de koopman Abraham Couperus (1752-1813), later gouverneur van Nederlands-Malakka.

De vader van Couperus was bij zijn geboorte op dat moment reeds gepensioneerd en drie jaar eerder met de hele familie vanuit Indië naar Den Haag gekomen. Zijn drie voornamen zijn die van drie zusjes die vóór Louis' geboorte al gestorven waren. De kleine Louis werd op 19 juni gedoopt in de Waalse kerk in Den Haag. Het gezin Couperus vertrok op 8 november 1872 weer naar Nederlands-Indië, om Couperus' broers te helpen bij hun loopbanen en het familieland Tjicoppo te bezoeken.[1] Zij kwamen daar op 31 december aan en vestigden zich in 1873 aan het Koningsplein te Batavia.

In 1874 begon Couperus met zijn opleiding op het Gymnasium Willem III. Hier werd zijn interesse voor de klassieke oudheid gewekt. Hij had op dat moment al contact met zijn latere echtgenote, Elisabeth Baud.

In 1878 keerde het gezin terug naar Nederland, waar ze eerst aan de Nassaukade in Den Haag gingen wonen. In 1883 verhuisden ze naar het Nassauplein. Couperus verliet in 1881 de H.B.S. en studeerde verder voor een acte MO-Nederlands. In 1883 keerde ook Elisabeth Baud terug naar Nederland, waar ze ging wonen bij haar grootouders, Guillaume Louis Baud en Wilhelmina Jacobina Theodora Couperus. In mei van datzelfde jaar verkocht de vader van Couperus het landgoed Tjicoppo, in Nederlands-Indië. Couperus begon zijn literaire carrière in juli van dat jaar met het gedicht Erinnering, dat verscheen in het tijdschrift Nederland.

In augustus 1883 werd de oudste broer van Couperus, Petrus Theodorus, wegens een geestesziekte opgenomen in een inrichting. In 1884 verhuisde de familie naar Surinamestraat 20. Couperus werd in juni 1885 benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en behaalde op 6 december 1886 zijn acte MO-Nederlands. In 1887 zette hij zijn omgang met Elisabeth Baud voort en begon zijn vriendschap met Gerrit Jäger.

In december van datzelfde jaar begon hij aan zijn debuutroman, Eline Vere, een verhaal dat het jaar daarop als feuilleton verscheen in Het Vaderland en zeer populair werd. Op 3 maart 1889 verscheen het als boek. Hiermee had Couperus zijn naam als schrijver definitief gevestigd. Het boek was direct een groot succes en tot Couperus' overlijden verschenen hiervan 9 drukken. Hij had toen al twee dichtbundels gepubliceerd, die echter vrijwel onopgemerkt bleven.


Samenvatting:


Charles Pauws - 'thuis noemde men hem Lot' (p. 5) - en Elly Takma staan op het punt te gaan trouwen. In leeftijd en karakter verschillen ze sterk. Lot, een tamelijk weke en aarzelende figuur, is 38; de vijftien jaar jongere Elly is een energieke, daadkrachtige vrouw. Lot woont thuis bij zijn moeder, de zestigjarige Ottilie Steyn de Weert, die inmiddels aan haar derde mislukte huwelijk bezig is. Elly woont in huis bij haar grootvader Emile Takma en haar tante Adèle.
Lot en Elly zijn allebei schrijver en delen een brede culturele belangstelling. Maar tegen hun aanstaande huwelijk kijken ze heel verschillend aan. Lot aarzelt sterk en vraagt zich regelmatig af waarom hij eigenlijk gaat trouwen. Hij vindt Elly 'een intelligent en artistiek vrouwtje', maar 'hartstochtelijk verliefd was hij niet' (p. 6) en kinderen wil hij beslist niet: 'De familie heeft al lang genoeg geduurd' (p. 7). Rondom zich in de familie ziet hij alleen maar mislukte huwelijken. Bovendien kwelt hem regelmatig de Angst - nadrukkelijk met een hoofdletter geschreven - om oud te worden. Elly daarentegen ziet het huwelijk als haar levensvervulling, dienstbaar aan haar man, misschien ook als moeder van een gezin.
In het kader van de huwelijksvoorbereiding gaan Lot en Elly de bij familie langs. Lots moeder, Ottilie Steyn, is een van de zes kinderen van zijn grootmoeder Ottilie Dercksz. Deze 'grootmama', 97 jaar oud, woont in een groot huis aan de Nassaulaan in Den Haag. Dagelijks krijgt ze bezoek van Elly's grootvader, de eveneens hoogbejaarde Emile Takma (93). Ze zitten doorgaans stil aan het raam en staren naar buiten. Iedereen voelt dat er iets bijzonders moet zijn tussen de twee. Regelmatig voegt zich de oude dokter Roelofsz (88) bij hen, die meer lijkt te weten. Maar geen van drieën spreekt over hun geheim: iets wat zestig jaar geleden in Indië is gebeurd.
Lot en Elly gaan allereerst op bezoek bij tante Stefanie (72), de oudste dochter van grootmama Dercksz. Ze is ongetrouwd en een strenge Calvinist; ze hekelt het zondige gedrag van de meeste familieleden en kritiseert ook Lot en Elly omdat ze niet in de kerk zullen trouwen. Later brengt het aanstaande echtpaar een bezoek aan grootmoeder Ottilie en grootvader Takma. Het versterkt Lots angst voor de ouderdom, waarover hij met Elly een diepgaand gesprek voert. Niettemin vertrouwen ze erop dat er zoveel liefde en kameraadschap tussen hen bestaat dat ze samen gelukkig zullen worden. Lot is ervan overtuigd dat ze het geluk vooral in het Zuiden (Italië) zullen vinden. Zodra ze getrouwd zijn gaan ze dan ook daarheen op weg.
In Brussel ontmoeten ze Lots vader, de eerste man van moeder Ottilie. Ze praten onder andere over de geheimzinnige dood van grootmama's echtgenoot, waarvan niemand het fijne weet. In Parijs bezoeken ze Thérèse (63), een andere zuster van Ottilie, die rooms-katholiek is geworden en in een klooster woont. Elly is diep onder de indruk van haar leven vol toewijding en overgave. Dan gaat de huwelijksreis verder naar Nice, waar een oudere zuster van Lot, de derde Ottilie in de familie (veertig), ongetrouwd samenwoont met haar Italiaanse minnaar. Haar levenshouding werkt aanstekelijk, vooral op Lot: de benauwdheid en de angst van het Noorden verdwijnen, het geluksgevoel van het Zuiden doorstroomt hem. Ook Elly raakt in de ban van het Zuiden.
Intussen koestert het stokoude drietal op de Nassaulaan de illusie dat niemand iets van hun geheim weet. Grootmama ziet af en toe de schim van haar dode echtgenoot in een hoek van de kamer staan; ze voelt wroeging en is bang voor straf in het hiernamaals. Maar ze vertrouwt erop dat het geheim met hen in het graf zal verdwijnen zonder dat iemand er iets van heeft geweten. Dat blijkt een grote vergissing. Zonder dat ze het merkten heeft haar zoon Harold, destijds dertien jaar, alles gezien wat er op een nacht in de buurt van Tegal is gebeurd.
Regelmatig lijdt Harold, nu 73, onder een afschuwelijk visioen: dan komt tergend traag het Ding voorbij, het bebloede lijk van zijn vader. Op een nacht werd hij wakker van lawaai in huis en kroop stilletjes uit bed. Vanuit zijn schuilhoek zag hij hoe Takma, minnaar van zijn moeder, zijn vader met een kris doodstak. Zijn moeder assisteerde door de armen van haar man vast te houden. Met de baboe, Ma-boeten, hebben ze gedrieën het lijk naar de rivier gesleept. Ma-boeten heeft alle bloedsporen zorgvuldig verwijderd. Toen het lijk de volgende ochtend stroomafwaarts werd gevonden, heeft dokter Roelofsz de lijkschouwing verricht en - met het oog op een beloofde seksuele tegenprestatie van Ottilie - verklaard dat Dercksz door verdrinking was omgekomen. De steekwond van de kris heeft hij verzwegen. Uiteraard hebben ze elkaar strikte geheimhouding beloofd.
Harold heeft het dus altijd geweten, maar gezwegen. Ook Thérèse was op de hoogte doordat ze haar moeder eens met hoge koorts heeft horen ijlen over de moord. Maar ook zij heeft altijd gezwegen. Toch verbreidt het nieuws over de misdaad zich kort voor de dood van de oudste generatie snel in de familie. Daan (zeventig), jongere broer van Harold, wordt in Indië gechanteerd door een zoon van Ma-boeten. Hij betaalt zwijggeld maar komt erover praten met zijn broer in Den Haag. Een deel van dat gesprek wordt afgeluisterd.
De oude Takma overlijdt het eerst. De dood verrast hem als hij oude liefdesbrieven aan Ottilie Dercksz zit te verscheuren. Tante Adèle treft hem dood aan en leest haars ondanks een gedeeltelijk verscheurde brief. Dan weet ook zij. Geschokt vertelt ze het aan Frans Steyn, de stiefvader van Lot. Kort na elkaar overlijden dan ook dokter Roelofsz en grootmama Ottilie. Die twee leven tot op het laatst met de illusie dat niemand iets weet.
Het leven in het Zuiden heeft Lot en Elly op den duur toch niet het gedroomde geluk gebracht. Lot wordt ernstig ziek; zijn vader komt over uit Brussel. Aan hem vertelt Lot dat Elly haar leven in Italië leeg en doelloos vond en zich heeft aangemeld bij het Rode Kruis. Ze is naar Sint-Petersburg vertrokken met bestemming Moekden om daar als verpleegster te assisteren in de oorlog. (In de Russisch-Japanse oorlog, 1904-1905, werd het Russische leger tweemaal bij Moekden verslagen.) Hij mist haar wel, maar hij begrijpt en respecteert haar beslissing.
In Napels krijgt Lot bezoek van zijn stiefvader Steyn. Die vertelt hem alles over de moord op zijn grootvader Dercksz en over zijn eigen scheiding van Ottilie. Lot denkt meer dan ooit na over zijn leven, zijn eenzaamheid, de dreigende ouderdom en het 'familiefatum' dat ook zijn huwelijk heeft getroffen. Wat hem nog rest is zijn schrijfwerk. Aan romans komt hij - na de twee die hij vroeger heeft gepubliceerd - niet meer toe. Een paar series artikelen nog, dat is alles.

Zwaardvis – Hugo Claus

Recensie 1: https://www.hebban.nl/boeken/de-zwaardvis-hugo-claus (Niet echt een recensie, maar er valt geen recensie te vinden over dit boek)

Recensie 2: n.v.t

Over de auteur:

Toen Hugo Claus per keizersnede werd geboren (5 april 1929) kwam zijn vader toeterend bij het ziekenhuis voorrijden om de aandacht van de dokters op zijn nieuwe Chenard Walkerte vestigen, een automobiel van het type waarin Al Capone rondreed. ‘Als ik me melancholiek voel, schrijf ik dat op rekening van mijn moeder, die me niet eens normaal ter wereld kon brengen,’ zei de zoon daar later over. Hij zou er ook over dichten: ‘Mijn moeder laat haar vrucht – haar prooi – niet los. Men moet in haar zoeken.’

Toen Claus in de jaren zestig terugkeerde naar zijn geboorteland was hij al een gevierd schrijver en dichter. Zijn productiviteit ging gelijk op met zijn veelzijdigheid: hij schreef romans, verhalen, gedichten en toneelstukken. Ook genoot hij bekendheid als filmregisseur, scenarioschrijver en beeldend kunstenaar. Een constante bleef zijn aversie tegen het politiek gezag en het katholieke geloof. Soms beleed hij dat op speelse wijze: hij noemde zijn in 1963 geboren zoon naar de ongelovige Thomas. Maar in 1968 kreeg hij enkele maanden voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het beledigen van de Heilige Drievuldigheid, die hij als naakte personages in een door hem geschreven en geregisseerd toneelstuk had opgevoerd.

In de jaren zeventig haalde Claus veelvuldig de pers vanwege zijn relaties met de actrices Kitty Courbois – met wie hij rond 1970 in Amsterdam samenwoonde en die de inspiratie vormde voor de tragische liefdesroman Het jaar van de kreeft (1974) – en Sylvia Kristel, met wie hij opnieuw naar Parijs verhuisde en in 1975 een tweede zoon kreeg, Arthur. Nadat hun relatie ten einde kwam keerde hij alleen terug naar Gent, waar hij eindelijk de roman voltooide waar hij al zijn hele leven op broedde, Het verdriet van België.

Met zijn vrouw Veerle de Wit verhuisde Claus onder andere naar Zuid-Frankrijk – het verlangen om steeds een nieuwe woonstede op te zoeken heeft hij waarschijnlijk van zijn vader, die meer dan vijftig keer verhuisde. Hij bleef romans, verhalen, toneelwerk en gedichten publiceren, waaronder De Sporen (1993), Gedichten 1947-1994 (1994), Wreed geluk (1999) en In geval van nood (2004). In de compactheid en de afwisseling van zijn gelaagde poëzie kon Claus zich naar eigen zeggen het best uitdrukken: ‘Poëzie is wat mij beweegt, dat is de kern van wat ik doe. Ik schrijf romans die ik dichterlijk noem, en mijn schilderijen zijn poëtische schilderijen.’

Zijn laatste prozawerken na het met de Libris Literatuurprijs bekroonde roman De Geruchten (1997) zijn de novellen Het laatste bed (1998) en Een slaapwandeling (2000), die zich laten lezen als lyrische preludes op zijn ziekte. Claus leed aan de ziekte van Alzheimer en heeft zelf het moment van zijn overlijden op 19 maart 2008 bepaald.

Hugo Claus publiceerde in totaal meer dan honderdvijftig afzonderlijke titels. Er verschenen van zijn werk meer dan honderd vertalingen in een twintigtal talen. Hij ontving tientallen literaire prijzen in binnen- en buitenland, waaronder de Staatsprijs voor Toneel (meerdere keren), de Staatsprijs voor Poëzie en de Staatsprijs voor Proza; de Prijs der Nederlandse Letteren; de Henriëtte Roland Holst-prijs voor zijn toneeloeuvre; de Cultuurprijs van de Stad Gent; de Constantijn Huygensprijs en in 1998 voor De Geruchten de Aristeion Literatuurprijs, de hoogste Europese literaire onderscheiding.